zondag 22 augustus 2010

Teaser: kortverhaal 'Licht'

Ik ontwaakte toen een hand me bij de keel greep en vijftien euro voor me bood. Miljoenen bacteriën, waarvan ik het bestaan allang was vergeten, kriebelden mijn armen. Ik was nog één lichtpunt rijk, maar ook die leek te slapen. Ik snakte naar vloeistof, naar een warm bad. Ik bengelde onder iemands arm en hoorde stemmen in de verte. De jaren van mufheid die mijn ogen bijna hadden dichtgeslibd waren niet voorbereid op de lichtstralen die mijn armen opving, eenmaal ik buiten werd gedragen.
Een witte Vito waarvan de banden onder het modder me begroetten werd even mijn nieuwe thuis. Zo snel als ik werd vergeten, zo snel had iemand me gekocht. Later hoorde ik dat het vandaag een zondag was, in de Ecoshop aan de Afrikalaan.

De rit ging moeizaam. Ik lag terug op een vuile ondergrond die bezaaid was met wat gras, aarde en kleine steentjes. Het koude metaal maakte krassen op mijn armen. De stemmen klonken nog steeds hol, alsof ik in een tank met water zat. Mijn oren en armen deden pijn van de piepende remmen, telkens de Vito stopte en weer met korte aanhalen vertrok.
'Het is een pareltje,' hoorde ik een geraspte stem zeggen. Even was het weer donker. Iemand had een wollen deken op me gelegd die alle zuurstof uit mijn longen leek te zuigen. Besef van tijd had ik niet meer. Hoelang had ik daar gehangen? Hoelang was het geleden dat mijn landlady was gestorven? Alle vragen en antwoorden vloeiden als inktvlekken door elkaar in mijn gedachten.

Toen het wollen deken terug van mijn hoofd werd getrokken en de zware hand me terug bij de keel greep, zag ik voor het eerst het huis. Het was een landhuis met een toren naast de ingang. De rode bakstenen waren her en der bedolven onder klimop. De zware hand die me de lucht ontnam, bleek van een jonge man te zijn, met blonde haren en blauwe fonkelende ogen. Met zijn ene hand had hij me vast, met zijn andere hielp hij een oudere dame de drie trappen op, tot aan de ingang van het huis. Vogels snerpten en bladeren plakten aan de overloop toen de oudere dame de verroeste sleutel in het sleutelgat deed. Een vertrouwde geur kwam op me af. Het werd terug donker voor mijn ogen. Toen ik wakker werd prikten mijn wonden in het zeepsop dat naar ziekenbedden rook.

Verrimpelde handen streelden mijn armen. 'Wat ben jij mooi,' fluisterde ze. Ze haalde me uit het goedje waar ik blijkbaar een tijdje had ingelegen. Haar wangen gloeiden terwijl ze me met een zachte handdoek droogwreef. Een warme gloed verwarmde mijn armen, ik begon zowaar te gloeien.
Een zwart potje met vergulde Times New Romanletters op werd geopend en ontnam me van lucht, met een poetsdoekje masseerde ze met zachte bewegingen een vloeistof in, die mijn schrammen deed verdwijnen. Ik was een lichtkandelaar, maar door de jaren van verloedering had ik mijn ware gelaat al lang niet meer zien schitteren.
De oudere dame met lichtbruine krullende haren en haar gouden montuur van waarachter haar heldere blauwe ogen blikten, begonnen te weerspiegelen op mijn armen. Lampje was verdwenen. Die was vast ingeslapen en weggegooid. Hij was lichtdood. Ook kriebelden mijn armen niet meer, de bacteriën had ik achtergelaten in het zeepsop.

Terwijl ze me opnam en me op een eettafel plaatste kreeg ik af en toe flitsen van een soortgelijke vertrouwde omgeving. Maar zo snel herinneringen kwamen en ik me probeerde te concentreren om deze terug boven te halen, gleden ze zo snel als zand door vingers in mijn geheugen weg.
Ik bemerkte dat het vrouwtje met een kartonnen doos aankwam met kaarsvormige peertjes erin. Eén voor één kregen mijn twaalf armen een nieuw peertje. Gelukkig waren het geen spaarlampen, die konden niet praten en maakten geen plezierig licht. Ze waren koud en artificiëel.
De sfeer die in de kamer heerste was die van vergane glorie. De ruimte was bezet met een eikenhouten eettafel en vier stoelen. Ook de twee dressoirkasten die langs beide kanten de tegenoverstaande muren sierden, droegen dezelfde grootmoeders' warmte uit. In de deurtjes zaten spiegeltjes en ik zag mezelf voor het eerst terug na een hele lange tijd.
Mijn armen glommen, maar mijn kristallen jas was nog niet helemaal aangevuld. Her en der ontbraken kristaldruppels maar diegene die altijd op mijn armen met heldere reflectie hadden gehangen, straalden weer als vanouds.
Twaalf lampjes werden één voor één in mijn electrische handschoenen geplaatst. De vrouw deed het zoals het hoorde, met liefde en zachtheid zodat ze als het ware terug verlengstukken werden van mijn eens zo sterke armen.

Het was pas toen ik omhoog werd gehesen en opgehangen bij de met bloemenversierde rozas dat ik terug bijkwam. Mijn electrische haardraad werd aangesloten en het was pas toen ik de electrische geladenheid door mijn hele lichaam voelde stromen, dat ik mij terug de oude begon te voelen. De warmte zorgde ervoor dat ik eindelijk terug kon zien waar ik was beland.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten