maandag 23 augustus 2010

Piskie-light

Ze staart naar de bergen die tranen van bloed. De lucht is grijs, wolken hangen laag. Ze kan zo de wolken overvliegen en ziet hoe blauwer dan blauw de hemel daar is. Het water rimpelt. De bergen glooien met scherpe punten. Vandaag is zij het wollen deken tegen de kou. De kou van de winter die in het verschiet ligt. De kou die soms haar hart omklemt van eenzaamheid. Talmend baant zij haar een weg door het dal waar de berg ontspringt. Ze wandelde al vele bergen en heuvels over, haar weg gaat maar door.
Ze volgt de weg van haar hart, dan komt ze uit waar ze moet zijn. Maar de weg is lang en lastig. Ze wandelt onder heimelijke bomen, die ze beklimt. Ze bouwt een boomhut in een heimelijke boom. De boom is hoog en breed. Ze wil schuilen voor wat komen gaat.
Krakend bewegen de takken van de bomen zich om haar heen. De ladder is gevallen. Ze kan niet uit de boom. Ze wacht vol ongeduld tot wanneer haar vleugels zich spreiden, zodat ze vliegen kan. Ze wil vliegen naar eindeloze zeeën en stranden waar de woestijn begint. Maar de zee is te zout. Sommige zeeën prikten haar ogen, pijnigden haar oren. Word je doof van te veel of te weinig? Te veel of te weinig, wat?

Hij dwaalt. Hij loopt doelloos in het rond. Hij wandelt op een plek waar geen bomen zijn. Hij is de boom. Hij zondigt uit gezocht verlangen. Hij zwerft op zoek naar haar. Ze willen samen schuilen. Met zijn bladeren heeft hij haar toegedekt, zodat ze geen kou vat. Maar de wind waait soms hard. Met zijn takken biedt hij haar alsnog bescherming, hij, die op haar wacht.
Samen wachten ze tot wanneer de regen overdrijft, ook al zit de zon in hun hart. Ze bevroeden wat woorden elkaar vertellen. Soms drijven ze samen naar andere plekken als wolken boven hun eigen dromen. Zij zijn de lucht, de bomen, het water en de zee.
Alleen op de grond vallen zij samen, alleen op de grond kunnen ze verder wandelen. Nu kan ze bijna niet meer vliegen. Ze moet terug daar waar ze alles achterliet. Haar hart bloedt als ze denkt aan alle liefde die ze al heeft gegeven, aan hen die haar achterliet. Bloedend als tranen op de bergen die ze ziet. Dieprood kleuren haar lippen. Haar onderlip trilt alsof het voor de laatste keer is dat ze die ziet. Maar hij wil haar omhelzen, hij struint zijn paden af. Zijn geveterde schoenen schuifelen op het grindpad, krakend als zijn takken, die haar beschermen mag.
Zij is de vlinder die weldra zal sterven. De vlinder die fladderde van tak naar tak, van blad naar blad. Ze rust op het water, de aftakeling is begonnen. Nog even en de rimpel zuigt al het leven uit haar weg. Ze hoeft niet langer een vlinder te zijn om te kunnen vliegen. Ze vloog al weg uit papieren verhalen, ze schreef haar eigen leven opdat ze het papier kon achterlaten en de wereld van pijn kon verdwijnen.
Pijn is niet langer nodig, pijn is niet langer smart. Het is hun eindeloos verlangen, dat ze soms niet vatten, maar er wel altijd lag. Zijn voet trapt op een afgevallen blad. Zijn witte hiel raakt een steen, terwijl hij zich omdraait en wegdwaalt van het ingeslagen pad.
Niets dan woorden deelden ze samen, niets dan zinnen, zuchten en weer doorgaan. Ze zingen hun eigen lied. Ze sliepen samen, dwaalden door het huis dat nog niet bestond. Het huis met vergeten boeken. Boeken met plaatjes die ze samen alleen lazen. Hij wil haar lezen. Voor hem is zij het beste boek. Het boek dat zij nog moet gaan schrijven, het boek dat haar nooit verliet. Het zit verscholen tussen anderen. Het brandt bijna uit het boekenrek. Hij neemt het in zijn handen, zijn vingers glijden over het papier. Maar het papier vergaat na jaren, enkel zijn hart blijft stromen. Gelukkig geloven ze beiden in hun dromen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten