maandag 11 oktober 2010

Gustav.

Zij zit in brasserie Gustav in Antwerpen. Ze bestelde zonet een Latte Macchiato en een halve liter niet bruisend bronwater. Ze heeft haar laptop meegenomen om te kunnen schrijven. Ze schrijft vaak in cafés tijdens het weekend. Zij schrijft overal. Precies negenentwintig dagen geleden stopte ze met roken. Ze rookte altijd Marlboro lights, ook al heten die nu Marlboro Gold. Ze vraagt zich af waarom vele woorden in de Engelse taal haar oren doen gloeien en waarom alles veramerikaniseerd is. De Brasserie doet haar denken aan Parijs en New York. Vele plekken in grootsteden doen denken aan andere grootsteden. Zij reisde al vaak in haar leven. Ze reisde alleen naar het Midden-Oosten, Amerika en aanschouwde al de mooiste plekjes in Europa. En als ze niet een vliegtuig instapte om ergens anders heen te vliegen, vliegt ze met haar gedachten andere werelden in. Werelden, waar alles haar mooier lijkt dan de werkelijkheid laat uitschijnen. Ook al vind zij dat de werkelijkheid de fictie steeds overtreft in haar wereld. Zij komt ongevraagd in situaties terecht, waarvoor het haar lijkt alsof ze er niet voor koos. Ze trekt ze aan, die onverwachte situaties, waardoor het schrijven haar makkelijker lijkt dan de doorsnee journalist die bronnen moet raadplegen om artikels te verzinnen voor de weekendeditie van de krant.

Het is de zevende dag van de week en ze staart naar buiten, waar mensen van verschillende nationaliteiten de Rooseveltplaats kleuren. Verschillende bussen rijden af en aan. Ze nipt van haar Latte terwijl ze op haar lief wacht die in Antwerpen woont. Zij woont niet in Antwerpen, zij woont in een dorp bij Gent. Antwerpen doet haar helemaal anders aan dan Gent. In Antwerpen spreken mensen anders, aalles is aanders, mensen daar zeggen dat ze zot zijn van A, waarbij ze de a-klank laten nagalmen, zoals de cafeïne haar blik scherper maakt. De straten en de stad lijken groter dan Gent. Voor haar is Gent een groot dorp. Als ze in de stad kuiert op een vrije dag, denkt ze soms aan New York of Parijs, daar is alles altijd open, ook op zondag. In de Vlaamse steden is alles dicht op zondag. Behalve aan de Belgische kust zijn winkels open op zondag. Maar vandaag gaat zij niet winkelen. Zij verdwaalt in steden opdat ze haar gedachten kan verzetten. Zij gaat naar de stad waar haar lief woont, waar hij haar verhalen vertelt over hoe alles er anders uitzag toen hij kind was.

Ze kijkt rond in het café en droomt van de jaren dertig, toen de art decostijl overal de huizen kleedde in de stad. Ze stelt zich voor hoe haar lief er toen zou hebben uitgezien. Hij droeg vast een hoed, zij een jurkje met bloemmotiefjes op. Hij zou een bruin pak dragen met manchetknopen. Hij zou met zijn rokende sigaar het etablissement binnenwandelen en haar een handkus geven. Zij zou watergolven hebben in haar haren. Ze zou netkousen dragen, met naden die op de achterkant van haar benen lopen. Ze vraagt zich af of ze andere gesprekken zouden hebben, dan die dat ze straks voeren. Ze vraagt zich af of mensen toen ook verdwaalden in steden. Vrouwen zaten vast niet in een café verhalen te verzinnen. Ze zou hoogstens een schriftje bij de hand hebben en een vulpen, die haar hand met roodgelakte nagels over het blad zou laten glijden. Ze zouden het hebben over de modernisering van de stad. Hoe snel de trein haar van Gent naar Antwerpen zou hebben gebracht. Ze zouden afgesproken hebben per brief, op de Victorieplaats. Bussen zouden er nog niet stoppen, er waren toen vier hofkes, met een standbeeld in het midden. Ze vraagt zich af welk standbeeld er zou hebben gestaan en of er tortelduiven op de luifel zaten. De koffie en de warme melk zou in zilveren kannetjes worden geserveerd en het bronwater in een karaf. En op een zondag zouden mensen koffiekoeken smaken en zou een band de laatste nummers spelen van Rudy Vallee. De blik in hun ogen zou wel dezelfde zijn.
Ze kijkt op en haar droomman stapt de Gustav in, hij wandelt naar haar toe en geeft haar een kus. Nog heel even schiet een foto van Henri-Cartier Bresson door haar gedachten, terwijl hij naast haar plaats neemt op de groenleren bank. Ze sluit haar laptop en glimlacht naar hem. Ze vraagt zich af hoeveel levens zij elkaar al kennen. In hun ogen liggen tijden en vervlogen momenten verscholen, die hun dichter bij elkaar brachten. ‘Gelukkige zondag’, fluistert ze zacht in zijn oor, hij glimlacht en geeft haar een kus. De ober komt vragen wat hij wil drinken. Iets in een kannetje, spookt het door haar hoofd. Maar hij bestelt een Tripel.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten