Ooit was ik jong en onbezonnen. Ik daalde de heuvel af en leefde in het land zonder zorgen. Ik nam de trapfiets en ging boodschappen halen voor mijn grootouders. Ze hadden een Kerselaar in de tuin. Hun tuin leek gigantisch en een wereld op zich toen ik die leeftijd had, waar alles zoveel groter leek dan het in werkelijkheid had bestaan. Ik kreeg zakgeld van ze en daar kocht ik kauwgum mee, waarmee ik met mijn nicht de groots mogelijke ballon probeerde te blazen. De ballonen waren groot, roze en mooi. Toen onze ballonnen elkaar raakten, prikten we ze met onze vinger kapot en herkauwden het roze goedje dat aan ons gehemelte plakte. We lachtten en we zagen de zonnestralen op het tapijt. We speelden verstoppertje in en rondom het tuinhuisje dat aan de Kerselaar paalde, tussen de struiken en het hoge gras. Toen we elkaar terug hadden gevonden deelden we een rabarberstengel, die er met hopen groeide. En toen het kermis was, plaatsten we grootvaders lege bloempotten die in het tuinhuisje opgestapeld lagen rondom de Kerselaar. We gooiden een touw in de takken van de boom, nodigden onze vriendjes uit en speelden de kermismolen na, net zoals het op ons netvlies was gebrand toen we de molen voor het eerst zagen.
Ik maakte muziek, klakte met mijn tong en stampte met mijn voet op een emmer. De jongetjes en meisjes uit de buurt, verschoven hun jonge billetjes om de paar seconden op het ritme van de door mij geïmproviseerde muziek, van bloempot naar bloempot. Degene die de flosh had kunnen nemen, wat het uitgerafelde eindje van het touw was, kreeg roze bubblegum.
Ik ruik nog de verse zomerregen nadat de druppels van het touw druppelden bij avondval. Ik denk nog vaak aan die zorgeloze tijd, waarbij het leven me zo simpel leek. We werden wild van Jommeke en hadden zelfs met stoepkrijt op het tuinhuisje geschreven 'Zonneland', maar ook die wiste de regen uit na een warme dag. We dansten ballet en liepen gekleed in roze tutu's zingend door het huis. Het huis van mijn grootouders was ons kasteel. Overal lagen schatten verborgen. We hadden zelfs de plek ontdekt waar Sinterklaas en Santa Claus hun spullen verborgen hielden, ook al was het zomer. De tijd is een raar gegeven, het beleven ervan huist in onze gedachten, we maken herinneringen op die momenten dat we er ons niet van bewust zijn. Ik ben nog steeds daar, of liever gezegd, soms ben ik nog steeds daar waar roze kauwgum smaakt naar aardbeisnoep, de geur van kermis barbapapa en verse kersen die we plukten op de omgekeerde emmer die naast de Kerselaar stond, die momenten herbeleef ik opnieuw.
Ik stond daar met mijn bloemenjurkje in het hoge groene gras en dacht aan mijn grootouders. Mijn grootvader hield duiven. Iedere dag wachtte hij ze op, als een geliefde die op haar droomprins wacht. Toen hij mijn grootmoeder voor het eerst kuste, hadden ze beiden duivenpoep op hun voorhoofd. Hij had zelfs een klokje die hij met een zilveren sleutel aanwond, alsof de tijd in dat bruine houten doosje huisde en om een of andere bijzondere reden ook in het ringetje rondom de enkel van de witte duiven verscholen zat. De witte duiven wisten wanneer ze terug naar hem vlogen, dat ze thuis waren. Hij wist dat ook. En als hij ze eten gaf dan zong hij bijna met hoge stem: 'Kom ze, kom ze' en altijd kwamen ze terug, altijd.
Ik dacht aan witte duiven toen ik hem bezocht op zijn sterfbed. Zijn handen voelden koud en hard aan, hij hield een paternoster tussen zijn vingers geklemd. Een jaar later stierf ook mijn grootmoeder. Ze had een kink in haar buik, een navelbreuk. Ze wou niet langer alleen in het kasteel met vergeten Kerstmispakjes ronddwalen. Ze misten elkaar, net als de geplukte kersen aan de Kerselaar, net als mijn grootvaders duiven. Overal waar ik ga en ik zie witte duiven, denk ik dat zij dat zijn. Ze lijken verliefd en kijken op me neer. Terwijl ik in het hoge gras naar de Kerselaar staar, die oud, krom en versleten in hun verlaten achtertuin staat.
De mistral maakt me wakker en als die straks gaat liggen, steek ik een sjiek in mijn mond. Ik blaas nog graag roze ballonnen. Als het meezit zie ik twee witte duiven op het dak. Ze kijken naar de wereld die nog voor me open ligt. Ze vliegen weg over het veld met het hoge gras en de wiegende takken van de bomen. En ik blijf alleen achter, met slechts een herinnering aan vroeger, aan iets wat ooit is geweest. De hele hemel straalt boven me en ik wentel mee, eindeloos lang in de loop van de dagen die nog voor me liggen.
zaterdag 24 juli 2010
Bubblegum
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten