'We zullen doorgaan, tot we samen zijn', zingt Ramses Shaffy terwijl ze nadenkt over haar geliefde, die vertrokken is. Ze voelt zich net als in een Jane Austenroman, waarbij haar verlangen alleen maar toeneemt.
Hij ritst zijn koffer dicht, waar boeken inzitten die zij al heeft gelezen, zwembroeken, zomerkleren en een toilettas.
Samen reizen ze, weg van huis, weg van de sleur, van het dagelijkse leven. Ze reizen naar de zon, die al in hun harten zit. Ze leven beiden in waanzin. De waanzin van verliefdheid die hen als een donderslag bij heldere hemel overviel. Ze genieten van de zee die in hun lichaam als eb en bloed stroomt. Als een vloedgolf voelen ze het getij in hun lichaam, van hun buik, naar hun hoofd, met een afdronk tot in hun kleinste tenen. En soms zijn ze bang voor de ravage die deze liefdestsunamie achterlaat. Ze zijn als drugs voor elkaar. Een foto, hun stemmen waargalmt door hun mobieltjes en gedachten, die als afkickverschijnselen hun weg zoeken om hun drang naar een loveshot te behagen. Zenuwachtig, wriemelend, drentelen ze beiden met niks dan gedachten aan elkaar. Wanneer hij op het vliegveld staat, breken zijn ribben bijna. Zij is als zuurstof voor zijn longen, hij is als opium voor haar ziel. In hun hoofden zijn ze altijd bij elkaar. Ze leven een dubbelleven. De werkelijkheid voelt anders aan. Ze smachten en verlangen naar die ene blik, die enkele woorden die hun vertellen wat liefde is.
Vragend om een whiskey zit hij in het vliegtuig. Hij vliegt verder dan waar zij is. Hij wou dat hij zelf kon vliegen, dan vloog hij naar haar, daar waar zijn hart ligt. Beiden dromen ze van een lustfeest, waarbij ze uitgebroken uit zichzelf, zich volledig laten gaan. In haar gedachten sprak hij al duizend woorden, die haar niet loslaten, haar verstaan. Zij fluistert zijn gedachten, wanneer hij zijn ogen sluit. Geen krijsende kinderen op het vliegtuig, geen blikjes bonkend tegen de zetels wanneer er turbulentie is. Geen vragen over eten, hij wil gewoon rust, waar zij is.
En wanneer hij is geland, zich in een paradijs bevindt, hij terug connectie maakt in de echte wereld en blij is dat ze er nog is, dan stroomt zijn bloed van boven naar onder, hij voelt dat hij leeft, dat hij gelukkig is. Zij spreekt van vrijheid, die haar goed recht is. Hij wil haar omhelzen, kussen, ruiken, voelen en beminnen, vraagt zich af of zij geen geest is, of dit wel echt is. Ze praat met eindeloos verlangen, tot wanneer hij terug zal zijn, over alle mooie dingen die ze samen zullen ontdekken. Zij wil haar handen in de zijne vouwen. Hij omsluit zijn handen aan zijn koffer, die als een hond bengelt aan zijn armen. Hij voelt een hitte die hem overvalt, die samenvalt met zijn gedachten. Hij hoort de geluiden niet van zijn kinderen, hij hoort de vraag niet van zijn vrouw. Hij zit helemaal in een sprookje, dat hem niet loslaat, een andere vrouw.
Zij tikt een eitje en staart wat voor zich uit, ze is alleen, het maakt haar niet veel uit. Ze blijft trouw aan haar gedachten, schrijft ze neer met niks dan smart. Smart voor een onbereikbaar verlangen, dat toch als liefde voelt en haar troost bracht. Zij blijft nuchter, ze blijft koel, ze wil hem eerst zien. Zij vraagt zich af of ze geen medicijn kan nemen, de afkickverschijnselen zijn begonnen, in hun beide lichamen, afstand nemen, het doet pijn. Ze missen elkaar als regen in de woestijn, als zout op haar eitje die ze zachtjes met kleine beetjes strooit. Ze proeft een zonnig smaakje, ze gaat wat eten en werkt weer voort. Hij glimlacht als hij haar boeken leest, ze is zo juist, ze is zo lief. Hij is als een engel in haar gedachten, die haar hart heeft gestolen als een dief. Ze moet zich verder concentreren, maar soms lukt dat haar niet meer. Ze had zo graag nog eens willen vliegen, ze had zo graag eens weggeweest.
Onrust brandt verder in hun lichaam. Ze zwemmen, lezen, de vakantie gaat voorbij. Eens zullen ze samen zijn. Omdat ze dat beiden willen, los van wat geweest is of wat er nog niet is. Ze zullen bellen doen rinkelen, als de Ode to Joy genieten. Zij kwam uit de sterrenhemel en viel in zijn hart, als een deken tegen de eenzaamheid, die hem al wel eens een traan had gebracht. Ze staat op en gaat wat dansen, de jazzmuziek stilt haar pijn. Ze licht een sigaret op en hoopt dat haar drang morgen wat beter zal zijn. Ze gaat lopen om haar gedachten te verzetten, ze zwemt tegen golven op. Ze geniet van het leven, opdat het ooit eens beter wordt.
dinsdag 3 augustus 2010
Cold Turkey
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten